Númenor is één van de namen voor het rijk dat op het eiland Elenna werd gebouwd, maar vaak wordt het eiland zelf ook Númenor genoemd. In het begin van de Tweede Era lieten de Valar het eiland opreizen uit de grote zee, Belegaer. De Valar schonken het aan de Edain voor hun hulp tijdens de oorlogen tegen Morgoth. Númenor werd het machtigste rijk van de Tweede Era. De inwoners van Númenor worden in de officieele taal van Númenor, het Sindarijns, de Dúnedain genoemd, maar in de Gemeenschappelijke Taal worden ze gewoon de Númenoreanen genoemd. Armenelos is de hoofdstad van Númenor.
Geografie[]
Het eiland is ongeveer 167961 vierkante mijl groot oftewel 104366 vierkante kilometer. Het eiland ligt in Belegaer, het licht dichter bij Aman dan Midden-aarde. Het duurt ongeveer negenendertig dagen om van Númenor naar Aman te varen.
Het eiland heeft de vorm van een vijfpuntige ster. Elke punt heeft haar eigen unieke geologische kenmerken en is een eigen regio. Elke regio heeft haar eigen naam.
- Forostar (Noordlanden)
- Andustar (Westlanden)
- Hyarnustar (Zuidwestlanden)
- Hyarrostar (Zuidoostlanden)
- Orrostar (Oostlanden)
- Mittalmar (Binnenlanden)
Het hoogste punt van het eiland was de Meneltarma, een berg die in het midden van het eiland lag in de provincie Mittalmar. In de Gemeenschappelijke Taal betekent Meneltarma Pilaar des Hemels. Voor de Númenoreanen was het een heilige plek en op deze plek werd Eru Ilúvatar vereerd. Niemand mag op deze berg spreken, de enige uitzondering is de Koning tijdens de feesten genaamd Erukyermë, Erulaitalë en Eruhantalë. Er wordt gezegd dat een verziend persoon op een heldere dag Tol Eressëa en soms zelfs Valinor kan zien vanaf de Meneltarma. De lagere hellingen van de Meneltarma bestaan uit graslanden. Op de hogere delen van de berg is het zo steil dat hij nog maar heel moeilijk te beklimmen is. Later bouwden de Koningen van Númenor een weg die in het zuiden van de berg begon en eindigde bij de noordelijke helft van de top. De top was echter plat en er kon een grote menigte op staan. In de hele geschiedenis van Númenor is er nooit iets gebouwd op de top.
Er lagen slechts twee rivieren in Númenor. De Siril begon in de Meneltarma en eindigde met een delta in de buurt van de stad Nindamos. De andere rivier is de Nunduinë, deze begon in de centrale regio’s van het eiland en stroomde in de Baai van Eldanna naar zee in de buurt van de Eldalondë. De zuidelijke kusten van Númenor bestonden uit steile kliffen.
Geschiedenis[]
In het begin van de Tweede Era lieten de Valar een eiland uit de Grote Zee, Belegaer, opreizen. Het werd Elenna genoemd, en behalve die naam ook Númenor en Westernisse. De Elfen leerden de Edain, aan wie het eiland werd geschonken, hoe ze schepen konden maken en hoe ze moesten varen. In het jaar 32 van de Tweede Era werden de Edain door de Ster van Eärendil over de Grote Zee geleid.
Elros, zoon van Eärendil, was een Half-Elf en mocht zelf beslissen of hij een Elf was of een Mens. Hij besloot om een Mens te zijn en ging met de Edain mee naar Númenor waar hij tot Koning van Númenor werd gekroond. Hij regeerde als koning van 32 tot 442 van de Tweede Era. Onder zijn koningschap, en dat van zijn afstammelingen, werden de Dúnedain een machtig volk.
De Númenoreanen mochten niet verder naar het westen varen vanaf de plek waar Númenor niet meer zichtbaar was, dit werd de Ban van de Valar genoemd. Dit werd besloten omdat de Valar bang waren dat de Númenoreanen anders ook naar de Onsterfelijke Landen kwamen. Na een tijdje waren de Númenoreanen tegen de Ban van de Valar en zij begonnen te rebelleren tegen hun autoriteit, want zij waren van mening dat ze onsterfelijkheid hadden verdiend. Ze begonnen dit te compenseren door naar het oosten te varen. De Númenoreaanse schepen kwamen voor het eerst in Midden-aarde aan in het jaar 600 onder leiding van Aldarion, zoon van Tar-Meneldur. Zij benaderde de Mensen van Midden-aarde op een vriendelijke manier en gaven de mensen les. Deze Mensen zagen hun als goden. Later kwamen de Númenoreanen alleen nog maar om hout en zij begonnen de landen van Midden-aarde te koloniseren, daarom kregen de Mensen een hekel aan hen. Zij kapten het grote woud dat zich over heel Eriador uitstrekte, alleen Eryn Vorn, Fangorn en het Oude Woud zijn nog overblijfselen.
In het begin bouwden de Númenoreanen alleen maar tijdelijke nederzettingen maar later begonnen ze permanente nederzettingen te bouwen. De eerste was Lond Daer, die door Aldarion werd gebouwd in de achtste eeuw. In 1695 werd in de buurt van Lond Daer de haven Tharbad gebouwd. Later werden ook de Havens Pelargir en Umbar gebouwd.
In 1700 stuurde Tar-Minastir een groot leger, onder leiding van Ciryatur, naar Mithlond om Gil-Galad, de Hoge-Koning van de Noldor, te helpen in zijn oorlog tegen Sauron. De alliantie van de Númenoreanen en Elfen won en Sauron werd in 1701 tijdens De Slag om de Gwathló verslagen. Sauron’s hele leger werd verslagen en hij keerde terug met alleen een lijfwacht.
Komst van de Schaduw in Númenor[]
Kort daarna werden de Númenoreanen trots en ontevreden, ook irriteerden ze zich aan de Ban van de Valar. Ook begrepen ze niet meer wat het Geschenk der Mensen betekenden en begonnen het de Doem der Mensen te noemen. Zij werden jaloers op de Eldar omdat zij onsterfelijke waren. Langzaam maar zeker kwamen er steeds minder Elfen naar Númenor toe.
In het jaar 1800 begonnen de Númenoreanen de Kusten van Midden-aarde te domineren. Zij hadden veel macht in Eriador en de landen waar later Gondor zou liggen en mogelijk ook in de Donkere Landen en Het Land van de Zon. De volkeren die zij vroeger hadden bevrijd van Sauron’s macht en hadden onderwezen verdreven ze nu uit hun landen om er kolonies te stichten. De enige mensen waar ze nog bevriend mee waren zijn de Middel-Mensen uit Rhovanion, die van alle Mensen het meest verwant aan de Númenoreanen waren, en zij hielpen elkaar met de oorlogen tegen de Mensen der Duisternis. Númenor werd een gigantisch rijk dat geen enkele rivaal had en door iedereen werd gevreesd. Maar de Númenoreanen begonnen de dood te vrezen en werden steeds meer jaloers op de Elfen. Langzaam maar zeker nam de levensspanne van de Númenoreanen af. Tar-Atanamir was de eerste koning die openlijk de Valar tegensprak.
Een aantal van de Númenoreanen bleven echter trouw aan de Elfen en de Valar en zij werden de Elendili genoemd, of de Getrouwen. De andere groep werden de Mannen van de Koning genoemd, en zij waren tegen de Valar en Elfen. De Valar zonden hun vele waarschuwingen dat ze verkeerd bezig waren. Deze waarschuwingen waren in de vorm van Reusachtige Adelaars. De Getrouwen werden door de Mannen van de Koning vervolgd. Ar-Adûnakhôr was de eerste die een Koninklijke naam in het Andunisch had en niet in het Quenya. Ar-Adûnakhôr verbad de Elfentalen.
In het jaar 2280 werd Umbar versterkt met een groot aantal kolonisten en soldaten uit Númenor. Zij begonnen de landen van Haradwaïth te domineren en koloniseren. Zelfs Sauron werd bang van hun en hij trok zijn dienaren terug uit deze landen.
De Getrouwen bleven in Andunië wonen en hier woonden ook de leiders van de Elendili, de Heren van Andunië. Maar van Ar-Gimilzôr moesten de Getrouwen in Rómenna gaan wonen en de Elfen mochten niet meer in Númenor komen, hoewel een aantal nog steeds in het geheim kwamen. En sommige Getrouwen hielden het geheim dat ze tot de Elendili behoorden. Ar-Gimilzôr trouwde met Inzilbêth, nichtje van Eärendil, Heer van Andunië. Ze kregen twee kinderen, Inziladûn en Gimilkhâd. De oudste zoon, en troonopvolger van de troon, leek meer op haar moeder terwijl zijn jongere broer meer op zijn vader leek.
In het jaar 3177 stierf Ar-Gimilzôr en zijn oudste zoon Inziladûn volgde hem op. In tegenstelling tot zijn voorgangers nam Inziladûn een Koninklijke naam in Quenya aan, namelijk Tar-Palintar. Hij besloot om een Elendili te worden en toen dit bekend werd ontstond er een burgeroorlog, die hij won. Tijdens zijn regering waren de Elfen weer welkom en hij probeerde de daden van zijn voorgangers ongedaan te maken, maar het was al te laat. Zijn enige kind was een dochter, genaamd Míriel, en zij volgde hem op.
Míriel hoorde eigenlijk de Vierde Regerende Koningin van Númenor te worden maar haar neef Pharazôn, zoon van Gimilkhâd, dwong haar met hem te trouwen. Pharazôn nam de Scepter van Númenor en werd gekroond als Ar-Pharazôn. Tijdens de verwarring die toen in Númenor was ontstaan viel Sauron de kolonies van de Númenoreanen in Haradwaïth één voor één aan en verwoestte hij ze. Umbar was echter te sterk en Ar-Pharazôn vaarde in het jaar 3225 met de hele vloot van Númenor naar Midden-aarde. Het leger van Númenor marcheerde naar Mordor, het land van Sauron, en toen zijn dienaren het leger zagen vluchtten ze weg bij Sauron. Dit was de Tweede Grote Overwinning op Sauron.
Sauron wist dat hij met de weinige dienaren die hij over had onmogelijk kon winnen en besloot dat hij zichzelf over zou geven en vanuit Númenor de koning ging compareren. Dit deed hij ook en Ar-Pharazôn nam Sauron als gevangene mee naar Númenor. Al snel werd Sauron de belangrijkste raadgever in de Raad van de Koning. Hij nam de naam Tar-Mairon aan en zei dat als zij Melkor zouden gaan vereren het eeuwige leven zouden krijgen. Ar-Pharazôn liet daarna een grote tempel bouwen ter ere van Melkor waar hij Mensen uit Midden-aarde en Getrouwen liet offeren.
Rond deze tijd bracht Amandil, Heer van Andunië, zijn zoon, Elendil, en kleinzonen, Isildur en Anárion, bij elkaar. Hier praatte zij over alles wat er aan de hand was in Númenor en Amandil vertelde dat Ar-Pharazôn, op aanraden van Sauron, van plan was om de Witte Boom van Númenor te verbranden. Er wordt over deze boom gezegd dat het lot van de boom gekoppeld was aan dat van de Koning. Diezelfde avond verliet Isildur Andunië en reisde af naar de Meneltarma waar de boom groeide. Daar stal hij een vrucht van de boom en ontsnapte hoewel hij werd verwond door de wachters, maar zij ontdekten niet wie hij was. Terug in Andunië gaf hij de vrucht aan zijn grootvader, Amandil, die hem plantte en hier bleek dat Isildur dodelijk gewond was. Toen de vrucht echter ging groeien genas Isildur plotseling. De dag nadat Isildur de vrucht van Nimloth stal werd de boom door Sauron omgekapt en verbrand ter ere van Melkor.
Ondergang van Númenor[]
Toen Ar-Pharazôn voelde dat hij over een paar jaar zou sterven vroeg hij Sauron om raad. Sauron vertelde hem dat de enige manier om onsterfelijk te worden was door Valinor te veroveren en Melkor te bevrijden. Ar-Pharazôn volgde zijn raad op en verzamelde zo’n grote vloot die nog nooit gezien was of ooit nog gezien zou worden. Hiermee voer hij naar Aman en hij landde met een groep soldaten. Vervolgens marcheerde hij naar de stad Valimar, waar hij nooit aankwam. Want de Valar lieten de Bergen van Valinor in storten en de Númenoreaanse soldaten kwamen vast te zitten in de Groten van de Vergetenen. Hier zouden ze blijven tot het Grote Einde. De grote Vloot van Númenor werd daarna de zee in gesleurd.
Manwë voorzag deze aanval en hoorde de smeekbedes van Amandil om zijn zoon en kleinzonen te sparen, want Amandil was op zoek naar Valinor gegaan om de Valar te waarschuwen en om vergeving te vragen voor de daden van zijn volk maar hij kwam nooit aan in Valinor. Manwë gaf opdat moment zijn heerschappij over Arda op en vroeg aan Eru Ilúvatar om hulp. Ilúvatar brak en veranderde de wereld en vervolgens maakte hij hem van vlak naar rond. Aman en Tol Eressëa werden van Arda verwijderd maar een weg naar Valinor bleef bestaan, de Rechte Weg (die alleen de Elfen konden vinden).
Sauron keek vanaf de Meneltarma hoe de wereld werd gebroken en veranderd en hoe de wereld van vlak naar rond veranderde. Hij lachte toen hij zag wat hij had veroorzaakt maar toen begon het eiland te schudden en grote stormen kwamen van alle kanten. Toen liet Eru Ilúvatar het eiland weer terug in de zee zakken en alle pracht en praal van Númenor ging verloren, maar ook het lichaam van Sauron.
Vlak voor de Ondergang van Númenor maakte Elendil, op advies van zijn vader, zich klaar om met een aantal van de Getrouwen uit Númenor te vertreken. Acht schepen voeren op de dag dat Ar-Pharazôn in Aman aankwam naar Midden-aarde. Maar Elendil bleef met het negende schip nog wachten op nieuws van zijn vader. Toen Númenor in zee verzonk tilde de Winden van Manwë het schip op en brachten het naar veilige wateren.
Stichting van de Númenoreaanse rijken in ballingschap[]
Elendil kwam met vier schepen aan in Mithlond, waar zijn vriend Gil-Galad woonde, en stichtte met de bevolking van Tharbad en Lond Enedh Daer het noordelijke rijk, Arnor. Isildur, met drie schepen, en Anárion, met twee schepen, kwamen aan in Pelargir waar ze met de hulp van de bevolking van Pelargir het zuidelijke rijk, Gondor, stichtten. Elendil en zijn zonen hadden vanuit Númenor de zeven Palantarí en een zaailing van Nimloth meegenomen. De Númenoreanen uit Umbar stichtten hun eigen rijk en haar inwoners werden de Zwarte-Númenoreanen genoemd. Maar de geest van Sauron keerde terug naar Mordor en viel Gondor aan. Elendil, Hoge-Koning van Arnor en Gondor, riep de hulp van zijn vriend Gil-Galad en samen sloten zij de Laatste Alliantie. Samen marcheerden zij naar Mordor waar zij de Zwarte Toren belegerden. Na zeven jaar stierf Anárion en Gil-Galad en Elendil vochten beide met Sauron maar werden gedood. Daarna pakte Isildur het gebroken zwaard van zijn vader, Narsil, op en sneed Sauron’s Ring van diens vinger. Dit was de derde grote overwinning van Númenor op Sauron en deze oorlog werd de Oorlog van de Laatste Alliantie genoemd.
Cultuur[]
De bevolking van Númenor bestond grotendeels uit Edain, vooral afstammelingen van Het Huis van Hador. Ook leefden er in de westelijke havens een aantal Elfen zoals in Andunië. Vooral in Eldalondë leefden veel Elfen maar zij vertrokken later naar Tol Eressëa toen de schaduw in Númenor kwam. De Númenoreanen werden ook wel Koningen der Mensen genoemd.
De Númenoreanen waren erg goed in smeden en bouwen. Zij maakten vele wapens maar begonnen in het begin nooit zelf oorlogen en de wapens werden alleen maar gebruikt om zich te verdedigen. Ook waren de Númenoreanen grote fokkers, ze werden alleen overtreffen door de Valar en de Rohirim uit de Derde Era. Ze fokten grote paarden die over de vlaktes van Mittalmar zwierven. De belangrijkste kunst in Númenor was de scheepsbouw en het varen. Grote zeevaarders werden ze en in alle windrichting vaarden ze, behalve in het westen waar de Ban van de Valar van kracht was. Soms vaarden zij naar Midden-aarde waar ze op bezoek gingen bij de Elfen en de Mensen van Midden-aarde vele dingen leerden.
Behalve de afstammelingen van de Mensen uit het Huis van Hador leefden er ook Mensen van het Huis van Bëor, Het Huis van Haleth en een groep Drúedain. De afstammelingen van het Huis van Bëor werden vaak minder oud dan de andere Númenoreanen. Erendis, de vrouw van Tar-Aldarion, was een afstammeling van de Mensen uit het Huis van Bëor. Een groep Drúedain uit Brethil gingen met hun vrienden van het Huis van Haleth mee naar Númenor. Zij waren er tegen dat Tar-Aldarion weer naar Midden-aarde ging varen want zij vreesden dat dit het einde van Númenor zou worden. Vanaf toen begonnen de Drúedain naar hun oude landen te vertrekken en toen Sauron in Númenor aan kwam verlieten de laatste Drúedain Númenor. Er wordt gezegd dat de Drúedain van Númenor de voorvaders waren van de Drúedain van Andrast en de Drúedain van het Drúadan Woud waren.
Planten[]
In Númenor groeiden er vele soorten planten die nergens in Midden-aarde te vinden zijn. Vele van deze planten waren geschenken van de Valar en de Elfen van Tol Eressëa. De belangrijkste van deze is de Witte Boom van Númenor, een afstammeling van Celeborn, die in het paleis van de koning in Armenelos groeit. Een zaailing werd door Isildur meegenomen naar Midden-aarde.
Elke regio van het eiland bevatte andere soorten bomen, en vaak waren ze uniek. In de hooglanden van Andustar groeiden Beuken, Berken en Zilversparren. In de laaglanden groeiden vele Eiken en Olmen.
De meest geliefde bomen van Númenor waren de bomen die de Eldar aan de Númenoreanen hadden geschonken. Zij groeiden vrijwel alleen maar in Andustar en slechts een enkeling werd in het oosten van Númenor gezien. Sommige zijn bekend in verhalen en liederen.
- Oiolairë
- Lairelossë
- Nessamelda
- Vardarianna
- Taniquelassë
- Yavannamírë
Door het grote aantal unieke planten in Andustar werd de regio al gauw Nisimaldar, dat in de Gemeenschappelijke Taal Geurige Bomen betekend, genoemd. Rond Eldalondë, een haven in Andustar, groeiden ook Malinornë. In Hyarrostar groeiden ook de boom genaamd Laurinquë. Die door de Númenoreanen geliefd was om haar gouden bladeren. Er werd gezegd dat de Laurinquë de afstammelingen waren van Laurelin.